Menselijk, maar ook afstandelijk
‘Mensentuin’ is een tentoonstelling over tentoonstellingen. Het fenomeen van de ‘menselijke dierentuin’, waar mensen uit de Europese kolonies voor het brede publiek werden tentoongesteld, waren in de 19de en 20ste eeuw wijdverspreid over ons continent. Het AfricaMuseum, net buiten Brussel, vertelt nu over de geschiedenis en gruweldaden van dit ‘vermaak’.
De ‘mensentuin’ kent zijn start op een eigenlijk onverwachte en, op het eerste gezicht, onschuldige plek: het circus. Meer dan honderd jaar geleden waren die, in tegenstelling tot vandaag, razend populair. Vooral de zogenaamde ‘freak shows’ moest het groot publiek aantrekken. De bebaarde vrouw, de uiterst flexibel, graatmager man, de dwerg… het waren allemaal dingen die de gemiddelde Europeaan niet vaak zag. Iets dat die modale Europeaan van de negentiende en twintigste eeuw ook niet vaak zag, was een niet-wit persoon. Circusgrootmachten als P.T. Barnum (ja, die van The Greatest Showman), kwamen op het idee de “wonderen van de kolonies en diens dagelijks leven” te tonen in hun rondtrekkende circussen, aangezien het tijdperk van het imperialisme tegen dan goed en wel was aangebroken.
Vanaf dat circus-startpunt maakt de tentoonstelling duidelijk wat voor vicieuze cirkel er volgt. De mensen uit de kolonies, wezen dat Afrikaanse stammen, Indianen uit Noord-Amerika, Turken, Perzen, Aboriginals, of het Caraïbisch volk, werden tentoongesteld, eerst deel van de ‘freak shows’, daarna in hun eigen ‘antropologische tuinen’ of ‘acclimatisatietuinen’. Maar die eufemismen verraden al wat voor pseudowetenschappelijke rationalisatie achter al dat ‘vermaak’ schuilde. De tentoonstelling vertelt over de rassentheorieën, verzonnen door derderangs ‘wetenschappers’ die in de ogen van elke Europese koloniale macht, kon verantwoorden, en zelfs bestendigen, wat er in de kolonies gebeurde.
De ‘mensentuin’ was slechts een klein onderdeel van een grotesk propagandamachine die het Westen oprichtte om zijn eigen gruwelijke daden te verantwoorden. Maar als voorbeeld van deze machine, uit het leven gegrepen van de vele duizenden koloniale onderdanen die naar Europa verscheept werden, is de 'mensentuin’ alomvattend. ‘Mensentuin – koloniale tentoonstellingen wereldwijd’ maakt vooral duidelijk dat de mensen gebracht naar Europa vanuit de kolonie niet dat waren, mensen, maar vermaak, pseudowetenschappelijk studieobject, en bovenal, koloniale verantwoording.
Maar dus, die vicieuze cirkel. De Europese koloniale machten buitten de niet-Westerse wereld uit voor zijn rijkdommen, gebruikten de inkomsten om een heuse propagandamachine op te richten, legitimeerden zo die exploitatie, en konden met die legitimering op zak die exploitatie voortzetten. Enzovoort, enzoverder. De ‘mensentuin’ is misschien slechts een kleine schakel binnen dat draconische proces, maar in de kern ligt een zeer menselijk, zij het anoniem, verhaal.
![Mensentuin](/sites/default/files/styles/original_ratio_zero/public/2022-11/FotoSam1%20%281%29.jpg?itok=rEVqjUVW)
De gipsen beelden van Arsène Matton tonen aan hoe de Afrikaan niet leefde, maar geleefd werd.
Het Afrikamuseum slaagt er in die anonimiteit te doorbreken, en de letterlijk duizenden koloniale onderdanen die naar hier gebracht werden voor het vermaak van de Europeaan weer een naam en gezicht te geven. Door de tentoonstelling heen zijn honderden foto’s te zien van Afrikaanse stamleden, Aboriginals, Indianen, of andere niet-Westerse volkeren gebruikt in een ‘freak show’ of andere tentoonstelling, vergeten door de geschiedenis, maar hier weer een identiteit gegeven. Dit aspect van ‘rehumanisering’ is welgekomen, en geeft het onzinnige verhaal van de kolonisatie wat ongekende nuance. Naar het einde van de tentoonstelling toe is het duidelijk wat voor morbide ironie er speelde tussen het Westen dat zich als beschaafd en socialiserend afbeeldde, en de feitelijke, gruwelijke realiteit.
‘Mensentuin – koloniale tentoonstellingen’ humaniseert en revitaliseert een stukje koloniale geschiedenis dat al lang vergeten is, maar heeft ook zijn zwaktes. Ondanks die succesvolle poging tot rehumanisering, hangt er rond de hele tentoonstelling toch nog steeds een gevoel van afstandelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid voor de eigen Belgische koloniale geschiedenis. De Brusselse expo 58 wordt binnen de tentoonstelling beschouwd als het einde van het tijdperk van de ‘mensentuin’. Het beeld dat het Westen naar buiten wou dragen was niet langer meer dat van de beschavende socialisering, maar dat van moderniteit met zijn glanzende architectuur en nieuwe technologie. Het air van dat aangekondigde einde is net iets te zelfvoldaan.
Hier en daar worden ook post-koloniale kunstwerken vertoond, of spotprenten, met kritiek op die reeds vernoemde koloniale propagandamachine. Maar kunstwerken van Tshibumba Kanda Matulu en Romeo Mivekannin, hoewel zeer effectief en bijtend, worden overspoeld door talloze propagandaposters, karikaturen, ansichtkaarten, pagina’s uit pseudowetenschappelijke boeken en andere koloniale ‘kunst’. Die post-koloniale kritiek, wel aanwezig op de informatieve bordjes verspreid over de tentoonstelling, had wat talrijker aanwezig mogen zijn als tegengewicht voor alle propaganda. Zonder een balans komt al die propaganda wat overbodig en fetisjistisch over. De Congolezen of andere ‘tentoongestelde’ volkeren zelf laten spreken staat niet echt heel centraal in de tentoonstelling, maar daarmee raak je ook het bredere probleem bij het Afrikamuseum. Er wordt veel gesproken over en tegen de kolonie(s), weinig met.
Geschreven door Sam Nassiri